Onderzoek naar een inclusieve digitale samenleving

Een project van de Rijksuniversiteit Groningen

Digital Inclusion Lab - Logo

Digital
Inclusion Lab

Laaggeletterdheid

Historische begrippen over geletterdheid

Dit is deel 1 van een serie blogartikelen over de geschiedenis van laaggeletterdheid in relatie tot digitale geletterdheid.

 

Stigma’s van toen en nu

De stigma’s rondom laaggeletterdheid* zijn een relatief recente ontwikkeling, mede voortkomend uit de afnemende verzorgingsstaat en de toenemende neoliberale samenleving. Dit terwijl laaggeletterden historisch gezien veelal actief hebben deelgenomen aan geletterde samenlevingen, bijvoorbeeld in de landbouw, bouw en soortgelijke beroepen waar taalvaardigheden minder relevant waren (Graff, 1979; Street, 1993). Toch werden laaggeletterde mensen binnen het historische discours vaak gezien als onwillig, dom, intellectueel onbekwaam, of zelfs als “niet-opvoedbare personen die de samenleving teisteren” (Lockridge, 1974, p. 77). Gelukkig is dit perspectief grotendeels veranderd. Echter, de onderliggende aannames blijven bestaan. Middels deze blogserie proberen we deze aannames te doorgronden door inzicht te verschaffen in de geschiedenis van laaggeletterdheid, en de relatie te trekken naar ons begrip van digitale geletterdheid. Hoe keek men vroeger naar laaggeletterdheid en wat kunnen wij hiervan leren? En hoe kunnen we historische begrippen en zienswijzen rondom geletterdheid vertalen naar digitale geletterdheid?

Historische onderzoeken laten voorbeelden zien van laaggeletterde culturen die uitzonderlijke geheugenvaardigheden ontwikkelden door visuele en mondelinge praktijken. Passages uit de Bijbel werden bijvoorbeeld beter onthouden door laaggeletterden dan door mensen die konden lezen (Barton & Hamilton, 1998). Ook vonden laaggeletterde mensen creatieve manieren om te functioneren in de samenleving middels olifantenpaadjes, wat de algemene veronderstelling dat laaggeletterdheid hen automatisch buitensloot tegenspreekt. Zo hebben visuele afbeeldingen door de geschiedenis heen gediend als waardevolle hulpmiddelen voor laaggeletterde bevolkingsgroepen. De middeleeuwse Kerk erkende het educatieve belang van standbeelden en schilderijen, en gebruikte kerkarchitectuur strategisch om kennis over te dragen. Standbeelden of ‘geschilderde ramen’ dienden bijvoorbeeld als leermiddelen voor minder bevoorrechten. Afbeeldingen werden daarom vaak aangeduid als ‘De Bijbel van de armen’ (Lyons, 2022). Eeuwenlang luisterden laaggeletterden tevens naar teksten die werden voorgedragen door derden of delegeerden ze het schrijven aan vrienden en familie. Je zou zelfs kunnen beargumenteren dat laaggeletterde mensen voor zichzelf een literaire cultuur hadden gecreëerd, aangepast aan hun behoeften, capaciteiten, barrières en potentieel.

Laaggeletterdheid, een plaag?

Laaggeletterde mensen werden historisch gezien toch vaak geduid als sociale buitenbeentjes, zeker in de 20e eeuw (zie Lockridge, 1974). Zo bleken in de jaren ’70 miljoenen laaggeletterden onopgemerkt te leven én functioneren binnen ontwikkelde industriële samenlevingen. Dit zorgde voor een diepe verbazing en werd in sommige landen zelfs beschouwd als een nationale schande (Lyons, 2022). Laaggeletterden als een plaag bestempelen was een extreme manier om een subgroep in de samenleving te classificeren, enkel op basis van het ontbreken van een basisvaardigheid. Hoewel zulke extreme opvattingen over laaggeletterde mensen nu gelukkig minder genormaliseerd zijn, blijven sommige problematische interpretaties en aannames bestaan. Deze opvattingen suggereren bijvoorbeeld dat laaggeletterde mensen bijna natuurlijk gedoemd zijn tot een gemarginaliseerd bestaan in de schaduw, met vooral barrières en nadelen, gehandicapt door hun gebrek aan intellectuele capaciteiten en kennis.

Onderwijshervormer Paulo Freire liet in de jaren 80 al zien dat analfabetisme en laaggeletterdheid niet simpelweg komen door beperkte intellectuele vaardigheden en capaciteiten. Hij onderscheidt drie hoofdredenen voor laaggeletterdheid. Ten eerste richtte Freire zich op het aspect van het lezen, door uit te leggen dat mensen analfabeet en laaggeletterd kunnen zijn of worden omdat ze geen noodzaak zien om zich met leesactiviteiten bezig te houden. Voor ongeschoolde werkers is bijvoorbeeld weinig reden om lees- of schrijfvaardigheden te verwerven in hun dagelijkse werk of persoonlijke leven. Ten tweede weet Freire analfabetisme en laaggeletterdheid aan het ontzeggen van het recht om te lezen. Dit impliceert dat bepaalde individuen of sociale groepen historisch gezien bewust zijn weerhouden van toegang tot onderwijs en het verwerven van taalkundige vaardigheden, wat leidt tot wijdverspreide laaggeletterdheid en ongelijkheid onder gemarginaliseerde gemeenschappen. Hierbij is bekend dat laaggeletterdheid tevens intergenerationeel kan worden overgedragen. Freire’s derde verklaring suggereert dat mensen kunnen kiezen voor analfabetisme of laaggeletterdheid als een verdedigingsmechanisme tegen de groeiende invloed en controle van de staat en soortgelijke institutionele actoren. Hoewel zowel analfabetisme als laaggeletterdheid vaak worden gezien als persoonlijke kwalen en beperkingen, laten historische voorbeelden bovendien zien dat deze fenomenen veel meer cultureel en politiek gegrond zijn (Barton & Hamilton, 1998).

Een andere kijk op geletterdheid

Als we geletterdheid benaderen buiten het Westers kader, zien we dat de waarde ervan anders wordt begrepen. Zo heeft socioloog Maurice Bloch (1993) geletterdheid in lokale gemeenschappen in Afrika bestudeerd, en ontdekte hij dat dorpelingen ‘schoolkennis’ en ‘formele’ geletterdheid als nuttig en feitelijk beschouwden, maar irrelevant en losgekoppeld van van hun alledaagse realiteit. Deze alledaagse realiteit was in plaats daarvan onderhevig aan ’thuiskennis’, waar meer informele vormen van geletterdheid als noodzakelijk werden ervaren. Bijvoorbeeld tekeningen op muren of in het veld om aan te duiden waar nog gewerkt moest worden en op wat voor manier, of het gebruik van bepaalde kleuren op de weg om aan te duiden dat mensen vervoer of voedsel nodig hebben. Zo verwijzen andere sociale wetenschappers naar het bestaan van verschillende vormen van geletterdheden die binnen verschillende alledaagse contexten naar voren komen, in relatie tot culturele normen. De term ‘alledaagse geletterdheid’ werd bijvoorbeeld geïntroduceerd om ‘schoolse’ geletterdheid te onderscheiden van het dagelijks gebruik van geletterdheid buiten het klaslokaal. Als we ons Westers begrip van geletterdheid en de voorkeur voor de geschreven taalmodus contrasteren met dergelijke voorbeelden, bijvoorbeeld meer agrarische samenlevingen in het mondiale zuiden waar opgeleide geletterde intellectuelen soms een minderheid zijn (zie bijv. Ayalon, 2004), moeten we ons afvragen: wie zijn eigenlijk de ‘minderheden’ of ‘sociale paria’s’?

In vele delen van de wereld vinden hedendaagse samenlevingen taalvaardigheden over het algemeen nog steeds niet de basis voor participatie, inclusie en burgerschap. Ook door de Westerse geschiedenis heen leefde de meerderheid van de mensen “aan de rand van de geletterdheid” (zie Goody, 1968, p. 12). Toch wordt geletterdheid vandaag de dag in de meeste Westerse samenlevingen vrijwel als vanzelfsprekend gezien om mee te kunnen doen in de bredere samenleving. Het wordt ook vaak gekoppeld aan het bevorderen van moderniteit en ontwikkeling. De verschuiving naar de huidige cultuur van voornamelijk schriftelijke geletterdheid is gebaseerd op het ‘grafocentrische’ Westerse begrip van geletterdheid, waarbij de voorkeur wordt gegeven aan de geschreven taalmodus boven bijvoorbeeld mondelinge communicatie. Bovendien kan de voorkeur voor deze geschreven vorm van geletterdheid mogelijk marginalisatie, uitsluiting en een gebrek aan perspectief bevorderen voor mensen die al in precaire omstandigheden leven. Bijvoorbeeld doordat zij moeite hebben zich deze geschreven vorm van geletterdheid eigen te maken, terwijl ze misschien andere vormen van ‘alledaagse’, of meer vocale vormen van geletterdheid wel kunnen beheersen.

Ontwikkeling

Vooruitgang in geletterdheid hoeft bovendien niet altijd gezien te worden als een directe drijfveer voor economische ontwikkeling, maar eerder als iets dat daaruit kan voortkomen. Door bredere economische welvaart ontstaan er meer kansen voor meer mensen, waardoor mensen bijvoorbeeld niet meer thuis hoeven te blijven met hun kinderen, maar ze naar de kinderopvang kunnen brengen om zelf onderwijs te volgen. Of niet meerdere banen nodig hebben om rond te komen en daardoor geen tijd en energie over hebben om te werken aan hun geletterdheid. De ontwikkeling van geletterdheid is dus onderhevig aan tal van diverse sociale, culturele, politieke, economische en persoonlijke factoren. Een haast natuurlijk verband leggen tussen geletterdheid en participatie, welvaart, inclusie, en gelijkheid verondersteld dat laaggeletterden überhaupt niet in staat zijn om bijvoorbeeld te participeren of welvarend te zijn. De sociale realiteit van laaggeletterde mensen laat echter een ander beeld zien. Economische ontwikkeling en welvaart gaan bijvoorbeeld gepaard met een ontwikkeling van geletterdheid door het verschaffen van mogelijkheden in een machtsdynamiek die horizontaal tot stand komt, op basis van wederzijds respect, gelijkwaardigheid, autonomie en aandacht, in plaats van een verticale machtsdynamiek waarbij het opleggen van normen, waarden en doelen centraal staan.

Dit tegenstrijdige begrip staat centraal in de politiek en cultuur van laaggeletterdheid, en vertaalt zich tevens naar het huidige begrip rondom digitale geletterdheid en digitale inclusie. In het volgende deel meer over de politiek en cultuur van laaggeletterdheid, en de relatie tot digitale geletterdheid en inclusie!

 

 

*We zijn ons ervan bewust dat de term ‘laaggeletterdheid’ omstreden is, omdat hij duidt op een hiërarchische kloof tussen laag- en hooggeletterden die maatschappelijke machtsverschillen reproduceren. Wij refereren dan ook naar deze subgroep als mensen met een grotere afstand tot de geletterde samenleving. Echter, voor het leesgemak, denken wij dat het nog steeds nuttig is om de term te gebruiken in een genuanceerde setting, waar laaggeletterdheid niet automatisch gelijk staat aan analfabetisme, een verminderd handelingsvermogen of gemarginaliseerde sociale positie. Het omvat de mensen die moeite hebben met taalvaardigheid in participatieve praktijken. In die context kunnen mensen wel hogere/betere vaardigheden in andere sociale-, culturele-, politieke- en/of economische dimensies hebben, en zien wij ze dan ook als gelijkwaardig en experts in laaggeletterdheid. Voor het leesgemak verwijzen we echter naar deze mensen met beperkte basisvaardigheden als laaggeletterden, met alle respect en waardigheid.

 

 

Referenties:

Ayalon, A (2004) Reading Palestine: Printing and Literacy, 1900-1948. Austin TX : University of Texas Press.

Barton, D and Hamilton M (1998) Local Literacies: Reading and writing in one community. London and New York Routledge.

Bloch, M (1993) The uses of schooling and literacy in a Zafimaniry village. Cross-cultural approaches to literacy, 87-109.

Freire, P (1985) The Politics of Education: Culture, Power and Liberation. Donaldo Macedo, Basingstoke UK Macmillan.

Goody, J (1968) Literacy in Traditional Societies. Cambridge UK. Cambridge University Press.

Graff, HJ (1979) The Literacy Myth: Cultural Integration and Social Structure in the Nineteenth Century. London and New York Routledge.

Graheli, S (2021) ‘Readers and Consumers of Popular Print’, Quaerendo 51: 61-94.

Lockridge, KA (1974) Literacy in Colonial New England: An Enquiry into the Social Context of Literacy in the Early Modern West. New York Norton.

Lyons, M (2022) The war on illiteracy. In The history of illiteracy in the modern world since 1750, Cham: Springer International Publishing.

Street, BV (1993) Cross-Cultural Approaches to Literacy, Cambridge UK. Cambridge University Press.

 

Beeld: ChatGPT